Verhuispauze – Efteling

Alleen het parkeerterrein is al zo groot als een klein dorp. De lange rij mensen wordt door medewerkers in oranje hesjes in de richting van de ingang geloodst. Het vergt een voortdurende compromis tussen doorlopen en inhouden, zodat we voldoende afstand van de mensen achter en de mensen voor ons kunnen houden. Nog één extra check of de fles water en de hoestprikkeldempers echt wel in mijn tas zitten. Zoon somt op in welke volgorde hij in de achtbanen van het park wil. Ik moffel mijn gezicht in mijn mouw om een opkomende hoestbui te verbergen.

Op vijftien autominuten rijden vanaf de camping lag de dichtstbijzijnde GGD-testlocatie. Het was, tot vreugde van Lief en Zoon, drive-through. Dat hadden ze nog niet eerder gezien. Ik deed mijn best om dit tripje ook als een gezellig vakantie-uitje te zien, ook al was dit voor mij het enige uitje van vandaag. Gelukkig kwam de negatieve testuitslag al na een halve dag.

Bij de kassa van het park houd ik mijn telefoon met digitale toegangskaartjes en de uitslag van de test bij de hand. Alle bewijzen dat ik legaal naar binnen mag. Voor de zekerheid heb ik mondkapjes meegenomen. Mijn tranende ogen zijn verborgen achter mijn zonnebril, maar mijn nasale stem zal mijn klachten meteen verraden. Het meisje scant de toegangsbewijzen en wenst ons zonder me aan te kijken veel plezier.

Ik ben ieder jaar een keer of twee verkouden. Meestal op een moment waarop ik het druk heb gehad en mijn weerstand laag is. Het verloop is altijd hetzelfde. Keelpijn, verstopte neus, pijnlijke holtes. Daarna begint het hoesten, dat wel drie weken kan aanhouden. Omdat ik me zelden echt ziek voel, blijf ik nooit thuis. Twee jaar geleden was dat ook de norm. “Ziek zijn overkomt je, je ziek melden is een keuze.” Een klotenorm, overigens, zeker voor mensen met een kwakkelende gezondheid. Het belaste je met een extra verantwoordelijkheid terwijl je je toch al niet goed voelde. Je moest tot het gaatje gaan, anders hadden anderen ook nog eens last van je.
Gisteren zat ik, na de negatieve uitslag, op een terrasje met een biertje. De serveerster deinsde achteruit toen ik haar vertelde dat ik verkouden was. De negatieve testuitslag stelde haar maar een beetje gerust, al mocht ik wel blijven zitten.
‘Hoest maar niet teveel,’ zei ze, wijzend op de andere gasten op het terras.

In de rij voor de Python staan we achter een vrouw van een jaar of drieëntwintig. Ze is perfect opgemaakt, en haar blonde haar zit in een speels-nonchalante knot achter op haar hoofd gebonden. Ze leunt tegen de plexiglazen wand van de wachtrij, waarvan de rood-witte balken pas zijn geverfd. Deze zijn bedoeld om je te helpen voldoende afstand te houden; per huishouden sta je in een wit vak. De rode vakken hou je vrij.
Onbezwaard staat het meisje in het rode vak tegen haar vriendin te kletsen. Ze lachen, kantelen hun bekkens, zodat hun billen perfect rond staan en kijken zo onopvallend mogelijk naar een groepje jongens van dezelfde leeftijd dat een eind verderop in de wachtrij staat. Ze heeft vermoedelijk niet eens door waar de rood-witte balk voor dient. Het blonde haar raakte bijna de rode verf. Het is verf die je er niet meer uit wast. Ik twijfel. Om haar te waarschuwen moet ik de anderhalve meter verkleinen. Ik weet ook zeker dat ze het wil weten. Ik had het willen weten. Ik neem een slok water om de opkomende kriebelhoest weg te drinken. Ik snuit mijn neus en desinfecteer mijn handen. Dan stap ik het rode vak in en tik haar op haar schouders. Het duurt even voordat tot haar doordringt wat ik eigenlijk zeg. Dan controleert ze gehaast met haar vingers de rode verf, laat haar vriendin haar haar pluk voor pluk checken. Alles is nog blond. Dan lacht ze: ‘Dank u wel! Heel erg bedankt!’

Ik stap terug, het witte vak in, kijk toe hoe het meisje zorgvuldig haar haar opnieuw in een nonchalante knot samenbindt. Ze lacht een laatste keer naar me, voordat ze het gesprek met haar vriendin voortzet. Ik ben blij dat sommige dingen nog gewoon hetzelfde zijn gebleven.

Plaats een reactie