Ik word wakker uit een onrustige droom. Het is nog geen half acht. De zon schijnt naar binnen, het wordt al warm. Verder slapen lukt niet meer, al was het alleen al vanwege alles wat ik nog moet doen. Ik sta op en schiet een jurkje aan. Misschien zijn er al eieren geraapt, of kan ik alvast wat komkommer en tomaten plukken. Mijn slippers zijn onvindbaar. Het is hier ook zo’n ongelooflijke bende. Wild gooi ik spullen aan de kant, het interesseert me niet of er iemand wakker wordt, per slot van rekening het niet míjn bende. Omdat ik mijn slippers eerder vind dan ik iemand wakker heb kunnen maken, stamp ik naar buiten voor die eieren. Te lang wachten betekent geen eieren meer en het is ook niet alsof daar iemand anders hier daar rekening mee houdt.
Er is een periode geweest dat ik liever niet op vakantie ging. Weggaan betekende een week lang nadenken wat je nodig had in die tijd, paklijsten maken, nog snel de missende spullen kopen. Tijdens de vakantie betekende het nadenken over de planning van de uitjes naar te bezichtigen stadjes en dorpjes, de boodschappen en het eten.
De eieren zijn al op. Shit, ik had ze voor het avondeten bedacht. Hoe kunnen ze al zo snel op zijn? Wat moeten we dan eten vanavond? Ik loop de moestuin in voor een komkommer voor bij het ontbijt. Zal ik courgette maken vanavond? Er groeit hier genoeg. We kunnen ook supermarkteieren gebruiken. Ik kan niet zo goed bedenken of we nog andere boodschappen moeten doen. Als ik overeind met een jonge komkommer in mijn hand, loopt er een straaltje zweet langs mijn rug.
Thuis betekent het doen van boodschappen met een mandje aan mijn arm de vaste route door de winkel lopen, terwijl ik de mand vul met de wekelijkse benodigdheden. Ik hoef er niet eens bij na te denken. In het buitenland betekent boodschappen doen, zoeken. Zoeken naar een dichtstbijzijnde supermarkt, zoeken naar dat wat ik hebben wil en, meestal, zoeken naar woorden als ik dat wat ik hebben wil echt niet kan vinden en het dus moet vragen.
Intussen is de rest ook wakker. Slaperig zit Lief op een stoel buiten en lacht als ik er aan kom. ‘De eieren zijn op. Zal ik wat courgette plukken voor het avondeten of heb je daar geen zin in?’ ‘Heb je lekker geslapen?’ Hij probeert me een kus te geven.
‘Jij in ieder geval wel zag ik.’
‘Wat is er?’
‘Ik vraag je wat, en je geeft helemaal geen antwoord! En het is binnen ook al een pokkebende, ik raak alles kwijt!’
Ik wil graag dat op vakantie alles goed gaat. Dat we lekker kunnen eten, dat we mooie herinneringen maken. Ik werk er hard voor om dat voor elkaar te krijgen. Ik plan, zoek uit, bereid voor, zoek nog meer uit en plan dan ook nog wat extra. Daar heb ik bijna een dagtaak aan.
‘Geen antwoord? Wat vroeg je dan?’
‘Nu?’
‘Nee! Niet nu! Bij het avondeten!’
‘Dat weet ik nu toch nog niet?’
‘Nee, stel je voor dat je dáár ook nog over na moet denken.’
Ik stap over de bende binnen heen, pak een fles koud water uit de koelkast en zet die aan mijn mond.
Hoe harder ik werk om mijn vakantie fantastisch te maken, hoe minder fantastisch die vakantie meestal is. Dat klinkt als een tegeltjeswaarheid en dat is het waarschijnlijk ook. Toch lijkt me het niet doen als varen zonder peddels. Doelloos ronddobberen op een groot meer totdat je een willekeurige oever raakt.
Lief komt ook binnen en neemt de fles van me over. Ik draai mijn rug naar hem toe. Het laatste waar ik zin in heb, is iets uitpraten. Zo onredelijk was ik heus niet, als je het tenminste op de keper beschouwt.
Hij zegt niks, zet de fles aan zijn mond en duwt me mijn bikini in handen. Zelf trekt hij na het drinken zijn zwembroek aan. In de verte hoor ik een al juichkreet van mijn zoon gevolgd door een plons.
Ik duik nukkig van het steigertje het kleine bosmeer in. Het water glijdt zacht en koel langs mijn lichaam. Als ik weer bovenkom voel ik hoe moe ik nog ben. Ik pak een luchtbed van de steiger en zwem ermee naar het midden van het meertje. Ik klim erop en ga op mijn rug liggen.
Onder mijn luchtbedje golft het water, wild als mijn zoon even daarvoor vanaf de steiger het meertje in is gedoken, om langzaam te kalmeren totdat ik bijna stil lig. Naast het luchtbed drijven gevallen blaadjes op het wateroppervlak, de wind blaast ritselend door de bomen die rond het meer staan. De zon warmt mijn benen, mijn buik en mijn gezicht, mijn billen en schouders liggen in een koel laagje water, waar het luchtbed vanwege mijn gewicht onder het wateroppervlak zakt. Ik lig helemaal stil, laat mezelf zonder sturing voortbewegen. Mijn oogleden voelen zo zwaar dat ik ze dicht laat vallen. Met gesloten ogen verdwijnt mijn plonzende en lachende kind in de verte. De warmte maakt me loom en zwaar, ik ben alleen nog het wiegen op het water, het luisteren naar de wind. Ik ben alleen nog het dobberen.
Van willen beheersen naar je laten wiegen, van ‘s morgens vroeg meteen de knop op aan zetten, naar jezelf uitzetten op het golvende water; heerlijk, dat is vakantie víeren. Geniet er voluit van!
LikeLike