‘Zijn jullie hier al lang?’
Hij staat naast me aan de rand van het zwembad.
‘Een week denk ik,’ ik zak door mijn knieën, zodat alleen mijn hoofd nog boven het zwembadwater uitsteekt. Op deze manier blijft er zo min mogelijk huidoppervlakte voor de blinde vliegen over, die het voortdurend op mij gemunt lijken te hebben en me willekeurig en zonder waarschuwing bijten, dikke jeukende bulten achterlatend. De man strijkt met beide handen zijn haar naar achteren, zijn bovenarmen bollen en zijn zongebruinde, getatoeëerde borst verbreedt.
‘Zeker al veel bekeken?’ Ook hij zakt door de knieën, houdt zijn schouders boven water, zodat ik naar hem op moet kijken.
Ik haal onder water mijn schouders op.
‘Wij komen van Sicilië, hebben de Etna bekeken. Wát een circus daarboven.’
Ik knik begrijpend. Ergens in de afgelopen week zijn we naar Pisa gereden, om daar op zoek te gaan naar de scheve toren. In de brandende zon liepen we langs een plein met eettentjes, waar je ongevraagd door proppers naar binnen werd getrokken. De ruimte tussen de eettentjes door werd gevuld door marktkramen vol souvenirs en schreeuwende koopmannen. Voordat we het wisten werd mijn zoon tegengehouden door een illustrator die hem in het Italiaans beval stil te staan, zodat hij een karikatuur van hem kon tekenen. Met moeite konden we de tekenaar afschudden.
‘Bij de piramides in Egypte was het net zo, wat een heisa.’ Hij knipoogt, en trekt zijn mond in een scheef lachje: ‘Maar ja, je moet het tóch zien, zwemmen kan je thuis ook wel.’
Ik beweeg mijn hoofd op en neer, als in een eindeloze herkenning. Ik vertel hem niet dat de afgelopen week vooral in bikini in het zwembad en het meertje heb doorgebracht.
‘Maar goed, wél perfecte plaatjes, die vind je op de camping natuurlijk niet.’ Hij buigt zijn duimen en wijsvingers in een hoek, doet alsof hij een foto maakt.
Ik stop met knikken, kijk voorbij zijn linkerschouder naar de glooiingen van de berg waarop we uitkijken, de verschillende tinten groen, donker en licht afgewisseld met lappen gele hooivelden. Erboven drijven wolken in zoveel verschillende schakeringen wit en blauwgrijs dat je er een schilderspalet mee kunt vullen.
‘En moet ook toch wat van de wereld zien,’ hij knikt, duidelijk tevreden met deze conclusie.
In Pisa was het heet. Rondom de toren lagen gladgemaaide grasvelden waar je niet op mocht lopen. Tussen die velden door liepen smalle paadjes, volgepropt met toeristen die allemaal dezelfde foto maakten; het opvangen van de vallende toren. Die toren was oogverblindend wit, en viel tussen de verder nogal slecht onderhouden gebouwen behoorlijk uit de toon. Het was alsof er een ansichtkaart in de lucht was geplakt. Na nog geen uur liepen we dezelfde route terug naar de auto, om terug te rijden naar de camping.
De man haalt nog eens zijn handen door zijn haar en lacht zijn tanden bloot. Hij beweegt wat dichter naar me toe. Ik sla naar een blinde vlieg die op mijn wang is gaan zitten en ga kopje onder. Ik kom een paar meter verder weer boven.
‘Ik ga een biertje drinken,’ zeg ik en draai me van hem af.
Terug bij de caravan vraag ik: ‘Moeten we eigenlijk niet nog eens een dagje weg? Wat dingen bekijken?’
‘Ik wil liever gewoon zwemmen,’ zegt Zoon.
Als ik de volgende morgen vroeg naar de wc ga, zie ik in de moestuin iets bewegen. Het dier draaft rond het vijvertje in het midden van de tuin. Ik blijf zo stil mogelijk staan. Het dier staat stil, wroet wat in de droge grond. Het is een wild zwijn. Ademloos kijk ik toe hoe het enorme beest in de tuin scharrelt, zich steeds op een drafje van de ene plek naar de andere verplaatst, zo lichtvoetig dat ik even denk dat het misschien toch gewoon een hond is. Heel langzaam en voorzichtig pak ik van binnen het fototoestel. Buiten check ik snel of het beest er nog steeds is. Het dier heeft een opening in het hek rond de moestuin gevonden en beproeft zijn geluk nu op het grote veld naast de tafeltennistafel. Ik sta naast de caravan met mijn camera, probeer niet op te vallen. Twee bewogen foto’s kan ik schieten. Geen perfecte plaatjes. Dan steekt het beest zijn snuit de lucht in, draait zijn enorme kop in mijn richting. Ik hou mijn adem in, zodat ik zo min mogelijk beweeg. Hij kijkt me aan, zijn snuit in de lucht gestoken. We wachten allebei, nieuwsgierig en tegelijkertijd op onze hoede. Hij staat recht tegenover me, groot en zwart, op het grote veld in het diffuse ochtendlicht. Heel langzaam til ik mijn camerahand op, richt het toestel op het dier. Niet langer dan een halve seconde verbreek ik het oogcontact, om te kijken hoe de foto zal worden als ik afdruk. Het beest beweegt zijn kop, kijkt me nog een laatste keer aan en galoppeert dan de bosjes in.

Hoi Peet, wat cool zeg dat je een wild zwijn zag.
Ook mooi stukje, evenals de andere die je deze vakantie schreef🙂
Liefs mam.
LikeGeliked door 1 persoon
Cool hè? Ik vond het heel bijzonder!
LikeLike