Nog voordat ik ze zie aankomen, hoor ik ze al. Ze lachen, luid en brutaal. Het dikke pak sneeuw waar het perron onder bedekt is, kan het geluid niet dempen. Ik weet dat het glazen wandje waarachter ik op de trein naar school sta te wachten me niet aan hun zicht zal onttrekken. Toch schuifel ik verder de hoek in en trek mijn schouders op.
Ik weet niet wat het deze keer wordt. Misschien blijft het bij schelden, laten ze me daarna met rust. Of gooien ze gewoon mijn broodtrommel in de prullenbak, of mijn agenda. Dat is niet zo erg, die vis ik er wel weer uit zodra de trein er is. Ik kijk op de stationsklok; nog één minuut wachten.
Ineens is alles donker en koud, ik hap naar adem, proef sneeuw en een leren handschoen. Het lachen wordt schreeuwen en meteen voel ik sneeuw in mijn nek, koud smeltwater loopt onder mijn trui en jas langs mijn blote rug naar beneden. Een harde ijsbal tegen mijn arm, één tegen mijn been en tegen mijn onderrug. Ik geef geen kik. Je moet je er nooit wat van aantrekken, zeggen ze, want dan wordt het alleen maar erger. Vlakbij me kijkt een vrouw in een paarse jas opzij. Zodra ik terugkijk, rommelt ze in haar tas. Een oudere heer schuifelt bij het wachthokje vandaan, kijkt op de stationsklok en daarna op zijn horloge. In ieder geval niet naar mij.
Bijna dertig jaar later drink ik bier met jou. Ik vertel je niets over die ochtend in de sneeuw, wel zoek ik naar taal om je uit te leggen wat het betekent om onzichtbaar te zijn. Je reactie op wat ik zeg, raakt me niet. Ik kijk naar je. Net als altijd praat je zachter als je iets zegt waarvan je denkt dat ik het liever niet hoor. Je polst mijn reactie net als anders met je kin naar beneden en je wenkbrauwen opgetrokken. Toch voelt het anders.
Jij kunt als geen ander de kluwen in mijn hoofd ontwarren. Intuïtief weet je waar het probleem zit, ook zonder dat ik de juiste woorden weet. Deze keer is dat niet zo. Het blijft een kluwen, een warboel vol onduidelijk zeer dat zo oud is dat het al lang niet meer past bij wie ik nu ben. Een week later ontwart een oude vriend de kluwen. Al na twee woorden weet hij mijn zin af te maken. Hij kent onzichtbaarheid en had geen woorden nodig. Ineens weet ik waarom het bij jou anders was. Jij ontwarde het niet, omdat je het niet kent. En omdat je het niet kent, is het onmogelijk om intuïtief te weten wat ik bedoel.
Ooit wilde Zoon, drie jaar oud, voetballen op een veldje dat op dat moment in gebruik was door een groep pubers, brugklassers waarschijnlijk. Ik hoorde ze lachen, luid en brutaal. Ik nam Zoon bij de hand en zei hem dat we later terug zouden komen. Zoon nam daar geen genoegen mee en liep naar de jongens toe. Hij trok één van hen aan de arm en deelde mee dat hij ook wilde voetballen. Meteen maakten de jongens de helft van het veld voor ons vrij en speelden op hun eigen helft verder. Ik had de situatie totaal verkeerd ingeschat. Het geluid van het lachen vertroebelde mijn intuïtie, haalde oud zeer naar boven, waardoor ik niet handelde als volwassen vrouw met een kind in de speeltuin, maar als twaalfjarig meisje op een besneeuwd perron.
Nadat ik hier al beschreef hoe de paniek mijn inschattingsvermogen uitschakelde, kan ik nu ook nare herinneringen en gebrek aan kennis aan het rijtje intuïtie vertroebelende factoren toevoegen. Drie redenen om intuïtie overboord te kieperen en jou daarmee alsnog je ongelijk te bewijzen.
Misschien maak ik de denkfout te geloven dat intuïtie feilloos is. De supersnelle en onbewuste combinatie van dat wat er is en dat wat er geweest is, zorgt ervoor dat je binnen een seconde een oordeel vormt. Zonder dat je er woorden aan kunt geven. Dat het bestaat én werkt zou je me kunnen bewijzen met een overweldigende hoeveelheid onderzoek. En ik zou daar inderdaad best een beetje meer op mogen vertrouwen.
Maar juist vanwege een gebrek aan kennis of vanwege een slechte ervaring, zie je het soms verkeerd. Niet omdat intuïtie niet bestaat, maar omdat je hoofd de verkeerde combinaties maakt.
Dus nu ik weet hoe je er ook naast kunt zitten, mag ik er ook best een beetje vaker aan twijfelen.