Samen kijken we naar Sesamstraat, zijn kleine hand in mijn grote.
In een ogenblik zijn daar jouw handen, je lenige vingers maken een poppetje. Wijsvinger en pink als armen, oogjes om middel- en ringvinger gebonden. Wijsvingerarm dirigeert een onzichtbaar orkest. Wijsvinger ligt in barrée over je gitaarhals, maakt eigenwijze dissonanten, stopt geïrriteerd als ik weer eens te laat heb ingezet.
Het poppetje wordt een hond, duim en middelvinger vormen de bek, waf waf, de bek gaat open en dicht. Duim en middelvinger betasten mijn borst, masseren mijn tepel langzaam stijf.
De hond is nu een koe, herkauwt onzichtbaar gras, wijsvinger verandert in een hoorn. Wijsvinger vangt een traan op van mijn wang en veegt die zacht weg.
Mijn grote hand omklemt de zijne; mama, je knijpt. Kleine vingers wurmen zich los, doen de jouwe na. Kleine hand maakt een koe.
Kleine wijsvinger verandert in een hoorn, vangt een traan op van mijn wang en veegt die zacht weg.